Waarom willen Amerikanen Premier League-voetbalclubs kopen?

Op 15 oktober 2010 nam Fenway Sports Group Liverpool Football Club over voor circa €345 miljoen, waardoor de club een schuld van ongeveer €276 miljoen kon aflossen. De club draaide sindsdien bijna elk jaar verlies. Toch is Liverpool een van de succesvolste Premier League-clubs. Waarom staan Amerikanen dan te trappelen om zulke clubs te kopen, terwijl ze weten dat ze geld zullen verliezen? Hier is het antwoord.
In het voetbal is de wereld een soort safaripark waar wilde dieren (de spelers) vrij rondlopen en bezoekers (fans) langsrijden om ze te bekijken. De eigenaren van de stukken land vragen entree en betalen de vaste lasten plus een flinke bonus voor de dieren. Dat klinkt zakelijk, maar vaak is het dat niet. Sterker nog: het lijkt compleet idioot als je beseft dat de uitgaven hoger zijn dan de inkomsten. Wat klinkt als een onderneming met winstpotentieel, verbrandt in werkelijkheid handenvol geld.
Deze – toegegeven – geforceerde metafoor brengt me bij de vraag die ik wil beantwoorden. Waar safariparken, voor zover ik weet, prima draaien, doen voetbalclubs dat bepaald niet. Waarom zou iemand met gezond verstand én veel geld dan zijn hoofd in de bek van een leeuw steken?
Opzettelijk geld verbranden?
De helft van de clubs in de Engelse Premier League is inmiddels in Amerikaanse handen. En toch lijden de meeste van die clubs jaarlijks tientallen miljoenen verlies. Zijn voetbalclubs dan bedrijven die ontworpen zijn om geld te verliezen? Het lijkt er wel op.
Goed, mensen zijn vrij om hun geld weg te geven als ze dat willen. Sjeik Mansour bin Zayed Al Nahyan, vicepremier van de VAE, wilde dat. In 2008 kocht hij het destijds weinig modieuze Manchester City en pompte er genoeg geld in om er een wereldploeg van te maken. Newcastle United is ook in handen van belangen uit de Golfstaten — in dit geval het Public Investment Fund van Saoedi-Arabië. Buiten Engeland is Paris Saint-Germain eigendom van Qatar Sports Investments. Al deze clubs draaien verlies, al is dat verlies naar Golf-maatstaven relatief klein. In alle drie de gevallen voelt de aankoop als voor jou of mij een nieuwe high-end televisie: je betaalt de streamingabonnementen en de stroomrekening, maar je krijgt er jarenlang plezier voor terug.
De Amerikaanse stormloop op Engelse clubs vraagt echter om een andere verklaring. Amerikaanse eigenaren zien clubs niet als een Cézanne, een blauwe diamant of een fles 1945 Domaine de la Romanée-Conti van ongeveer €514.000 per fles. Het bezit van onvervangbare kunst is op zichzelf belonend. Voetbalclubs zijn waardevol, maar vervangbaar. Iedere koper maakt een grondige analyse, weegt activa en passiva, beoordeelt het commerciële potentieel en concludeert: dit is een bodemloze put. En koopt het dan tóch. Waarom?
Lange-termijn waardestijging
Stel, je hebt genoeg geld — of kunt in elk geval goedkoop genoeg lenen — om vastgoed te kopen in Chelsea (Londen) of Manhattan (New York). Beide zijn toplocaties waar prime gebouwen ongeveer €1.710–€3.430 per square footopleveren, met ultrazeldzame objecten die nog veel hoger gaan. Vastgoed is schaars en huren zijn torenhoog.
Je krijgt de kans. Je wilt er niet wonen, maar je weet dat het pand makkelijk en tegen een stevige prijs verhuurd wordt. Die huur dekt, hoe hoog ook, niet de rente op je lening (stel dat je zelf 30% inlegt en de rest financiert). Je wéét dus vooraf dat je pand verlies draait. Maar over tien à vijftien jaar kan het pand verviervoudigen of vervijfvoudigen in waarde. Schaarste, inflatie en wereldwijde vraag doen de rest. Je koopt voor circa €1,71 miljoen en verkoopt later voor ongeveer €6,85–€8,56 miljoen: grofweg 10–15% rendement per jaar, gecomponeerd (transactiekosten en belastingen even daargelaten).
Je kunt de waarde ook nog verhogen door te renoveren of cosmetische/structurele ingrepen te doen — zeg een zwembad in het souterrain. En misschien huurt een Hollywood-A-lister het elk jaar een tijdje, wat het pand extra cachet geeft.
Diezelfde logica — kopen met een negatief exploitatie-resultaat in ruil voor lange-termijn waardestijging — passen Amerikaanse investeerders toe op Premier League-clubs. Soms met nog sterkere appreciatie.

Neem de overname van Manchester United door zakenman Malcolm Glazer in 2005. United was toen al winstgevend, maar Glazer kocht met een strategie die activabouw combineerde met financiële leverage: hij gebruikte de club om leningen te zekerstellen en de eigendomsstructuur te hertekenen. Details terzijde, de kern is duidelijk: zelfs een goed gerunde, winstgevende club kun je kopen met het oog op kapitaalgroei, niet op directe kasstroom.
Vandaag bewandelen zijn zoons een vergelijkbaar pad. Ze besteden enorme sommen aan salarissen om topspelers te lokken en wedden erop dat het wereldmerk en de commerciële slagkracht van de club blijven groeien, ook als sportief succes fluctueert. De aankoopprijs in 2005 was ongeveer €909 miljoen; de geschatte waarde ligt nu rond €4,95 miljard(of ±€5,65 miljard op basis van een waardering in dollars).
Liverpool onder Fenway Sports Group (FSG) en Chelsea onder zakenman Todd Boehly en het Amerikaanse private-equityhuis Clearlake Capital (dat geld ophaalt om bedrijven te kopen, te herstructureren en later met winst te verkopen) hanteren een iets andere, maar verwante logica. Beide clubs accepteren bewust operationele verliezen om waarde op te bouwen: fors investeren in spelers, infrastructuur en wereldwijde merkbekendheid. Anders dan Manchester United, dat al gigantisch was bij de overname, vereisten Liverpool en Chelsea zowel prestaties als marketing om hun aantrekkingskracht te vergroten. De resultaten rechtvaardigen die strategie grotendeels: Liverpool floreerde onder FSG; Chelsea draaide — na de verkoop van het vrouwenteam vorig jaar — op z’n minst quitte. Maar operationele verliezen blijven de norm.
Liverpool kostte FSG destijds circa €345 miljoen; de club wordt nu gewaardeerd op ongeveer €4,14 miljard (of ±€4,62 miljard uitgedrukt in een recente dollarwaardering).
Boehly en Clearlake kochten Chelsea in 2022 voor ongeveer €2,88 miljard, plus rond €2,01 miljard aan toegezegde investeringen. Tot dusver steeg de clubwaarde slechts bescheiden — met zo’n 8% — naar ongeveer €2,78 miljard.
Onthoud: voetbalclubs zijn niet heel liquide, maar ze hebben voorspelbare, verhandelbare activa met aanzienlijke restwaarde: stadions, ticketing, mediagelden en natuurlijk de contracten van spelers. Eén contract kan op de transfermarkt tientallen miljoenen waard zijn; transfers gaan immers om contracten, niet om de persoon.
Kortom: of het nu een trofee-penthouse in Manhattan is of een Premier League-club — het Amerikaanse draaiboek is hetzelfde: kortetermijnverliezen accepteren in ruil voor langetermijnappreciatie van het bezit, met als bonus dat wereldwijde zichtbaarheid en prestige de (gepercipieerde) waarde verder opstuwen, net zoals celebrity-huurders de allure van een pand vergroten.
Hoe zit het met Bournemouth?

Manchester United, Chelsea en Liverpool zijn in zekere zin bewezen producten. Ze liggen in grote stedelijke gebieden, hebben een wereldwijd publiek en internationale reikwijdte; het zijn topclubs.
Maar Bournemouth? Gevestigd in een kleine badplaats aan de zuidkust met minder dan 160.000 inwoners en nauwelijks merkbekendheid, leek het een opmerkelijke aankoop toen de Amerikaanse zakenman Bill Foley in 2022 circa €115 miljoen neerlegde voor 100% van de club. Hij voegde Bournemouth toe aan zijn Black Knight Football Club (BKFC), dat ook clubs in Portugal, Schotland, Nieuw-Zeeland en elders bezit. Foley heeft bovendien belangen in heel wat andere sportorganisaties.
Op het eerste gezicht oogt het waardebouw-model hier minder zeker. Prijzen en wereldwijde sponsordeals liggen niet voor de hand. Toch hoeft Foley’s strategie niet te steunen op louter merkroem. Door Premier League-status te behouden, wedstrijddag- en uitzendrechten te optimaliseren en Bournemouth te integreren in het groeiende BKFC-netwerk kan hij stapsgewijs waarde creëren. De club wordt een schaars, overdraagbaar activum: klein, beheersbaar en met ruimte voor structurele of operationele verbeteringen — vergelijkbaar met een goed gelegen pand in een bescheiden stad dat je geleidelijk opwaardeert. Zelfs zonder de glamour van een topclub kan Bournemouth over een decennium keurig rendement opleveren.
Bournemouth is niet de enige “kleine” club die belangstelling wekt. Een club in het Welshe mijnstadje Wrexham (45.000 inwoners) werd in 2021 gekocht door de Canadese en Amerikaanse acteurs Ryan Reynolds en Rob McElhenney voor ongeveer €2,30 miljoen. In juni 2025 overwogen ze een belang te verkopen op een waardering tot circa €403 miljoen(een andere raming kwam neer op ±€355 miljoen uitgedrukt in dollars). Birmingham City, een kwakkelende underperformer in een grote stad, werd gekocht door een consortium waarin ook voormalig NFL-ster Tom Brady zat.
Kortetermijnverlies, langetermijnwinst
Wat al deze acquisities verbindt, is de bereidheid om korte-termijn verliezen te slikken in de jacht op lange-termijn waarde. Of het nu gaat om een mondiale grootmacht als Liverpool of Chelsea, een historisch winstgevende maar hoge schuldgraad club als Manchester United, of een bescheiden buitenbeentje als Bournemouth — de logica is dezelfde: dit zijn tastbare activa waarvan de waarde substantieel kan groeien, ook als de directe kasstroom negatief is.
Voor Amerikaanse eigenaren schuilt de aantrekkingskracht niet alleen in mogelijke financiële rendementen, maar ook in prestige, wereldwijde invloed en — om het punt wat op te rekken — de kans om een sportieve erfenis te vormen. Voetbal is echt als een safaripark: het oogt chaotisch, dreigend en verraderlijk — en dat is het misschien ook — maar het reservaat stijgt in waarde, en die gevaarlijke wildernis is tegelijk een bloeiend bezit.
Lees meer op Voetbaltripsengeland